woensdag 10 maart 2010

Eisenpakket

Omgevingsfactoren

Klas:

- Personaliseerbaar per kind

- Snel en opbergbaar

- Veel kinderen in de klas à noodzaak aan zelfstandigheid

- Bevestigbaar aan verschillende voorzettafels (met en zonder rand)

Thuis:

- Aanpasbaar aan gewone tafel

- Meestal weinig plaats voor de rolstoel

- Ouder wat rust gunnen à kind zelfstandig spelen

- personaliseerbaar

Verplaatsing

- mooi en leuk uitzicht

- ziet er normaal uit (geen ziekenhuissfeer)

- is in stilte te gebruiken (vb.: wachtzaal dokter)


Gebruiksfactoren

Het kind:

- Stevig

- Volledige fixatie (matje en speelgoed)

- Mogelijkheid tot veel afwisseling van speelgoed

- Veilig

- Geen rand

De ouders:

- Opbergbaar

- Fixeren van eigen speelgoed

- (Af)Wasbaar

- zelfstandigheid van het kind

- snelle en makkelijke fixatie

- veilig

- meeneembaar

- hygiënisch

De zorghelper:

- Opbergbaar

- Stevig

- Snelle en makkelijke fixatieveilig

- afwasbaar

- Zelfstandig spelen van het kind

- Hygiënisch

Behandelingsmothoden: Bobath concept of NDT concept

Het ontstaan van het concept

NDT staat voor ‘neuro development treatment’ . De neuro staat voor de betrekking op het zenuwstelsel, development staat voor de betrekking op de ontwikkeling en traetment voor behandeling.

Het concept ontstond sedert 1943 door Dr. Karel Bobath en zijn echtgenote Bertha Bobath. Bertha Bobath was een fysiotherapeute, ze was werkzaam met Cerebraal Palsy (CP) kinderen. Ze hebben sedert 1951 andere therapeuten vanuit verschillende landen opgeleid om de methodiek verder te onderrichten. Na het overlijden van K. en B. Bobath (1991) gaan andere therapeuten voort op het verder actualiseren van de praktijk van het Bobath concept, het verder onderzoeken van het concept en zich verruimen van kennis omtrent het concept. Naamgeving van het concept werd rond 1970 bepaald door de Bobath’s: Het NDT concept, een concept dat open staat voor ontwikkeling en uitbreiding.

Doel

De behandeling baseert zich op het feit dat spasticiteit of verhoogde spiertonus geen onomkeerbaar fenomeen is, maar beïnvloedbaar is.

De basishouding van het Bobath concept houdt verschillende aspecten in:

· Een revalidatie gericht op compensatie door de gezonde lichaamshelft is onvolledig en ontoereikend

· Vele patiënten hebben de mogelijkheid om bij de revalidatie te richten op de aangetaste lichaamshelft om via een deskundige aanpak en volharding te komen tot een quasi normaal bewegingspatroon van de aangetaste zijde

· De mate van spasticiteit en sensorische stoornissen bepalen de graad van motorisch herstel

Het doel van het concept is het voorkomen van de abnormale houdings- en bewegingspatronen. Een normale tonus is de voorwaarde voor een normale motoriek, het doel van de therapie is dan ook het uitlokken van deze patronen.

Algemene technieken

1. Inhiberen: men maakt gebruik van reflex inhiberende patronen (RIP) om de spasticiteit te remmen, verlagen tot een normale tonus. RIP zijn meestal tegengesteld een de typische en abnormale patronen van de patiënt. De uitvoering bestaat uit het continu positioneren van de patiënt.

2. Stimuleren: men maakt gebruik van stimulatietechnieken zoals steun nemen, placing en holding, tapping om de hypotonie te verhogen naar een normale tonus. De uitvoering wordt aan de hand van sensorische prikkels tot stand gebracht.

3. Faciliteren: door gebruik van facilitatie- technieken kan men het mogelijk en gemakkelijk maken van automatische en willekeurige motoriek op basis van een normale tonus. Bij de uitvoering moet men de vicieuze cirkel doorbreken van abnormale bewegingsspatronen.

4. Keypoints: sleutelpunten of delen van het lichaam van waaruit men kan faciliteren en/of inhiberen om de activiteit van de patiënt te begeleiden in normale patronen.

Algemene aspecten van het concept (niet de methode)

Iedere patiënt is uniek

Er zijn verschillende persoonlijke factoren van de patiënt uit die invloed kunnen hebben op de behandeling. Vb. leeftijd; beroep; lichaamsbouw; angst; ect. Maar ook de aanwezigheid van andere stoornissen kunnen de behandeling beïnvloeden.

De behandeling is anderzijds ook afhankelijk van de lokalisatie van het letsel.

Het is dus een gegeven dat de revalidatie individueel is aangepast en dat de patiënt centraal staat bij de behandeling.

Normale motoriek als uitgangspunt

Er zijn verschillende aspecten nodig om een normale motoriek te bereiken.

1. De normale tonus, een tonus die aanpasbaar is. De tonus zal enerzijds hoog genoeg moeten zijn om tegen de zwaartekracht in te kunnen bewegen maar anderzijds laag genoeg om vloeiende en fijn gecoördineerde bewegingen uit te voeren.

2. Een normale reciproke innervatie, zorgt voor een samenwerking van de antagonistische spiergroepen. Er is een gecoördineerde interactie tussen agonisten en antagonisten welke op het juiste moment een doelgerichte activiteit mogelijk maken. De reciproke innervatie zorgt ook voor het automatische tonusaanpassingen bij houdingsveranderingen.

3. Automatische reacties of bewegingspatronen, hieronder verstaat men oprichtreacties; evenwichtreacties; steun- en beschermreacties.

Bvb. je zit op tafel, benen ontspannend en afhangend. Men heft je linker arm 90° naast je lichaam als men dan verder weg van je lichaam reikt. Zal men een evenwichtsreactie zien aan de andere zijde, om te voorkomen dat men valt.

4. Normale sensoriek, is essentieel voor motoriek (motoriek is ook essentieel voor sensoriek). Er is een continu samenwerking dat zorgt voor een voortdurende controle en bijsturing van de bewegingen.

Functietraining, functionele training en functionaliteittraining

Bij het behandelen vanuit het bobath concept combineert men de drie trainingsoorten.

Functietraining vindt plaats op het niveau van de stoornis.

Bvb. Mobiliteitstraining, krachttraining, tonusregulatie, coördinatietraining, etc.

Functionele training vindt men terug op het niveau van de activiteit.

Bvb . Stappen, water naar mond brengen, etc.

Functionaliteittraining is trainen op niveau van participatie, een activiteit in een context brengen dat belangrijk is voor het normaal functioneren van de patiënt.

Bvb. Water naar de mond brengen in oefen bij het ochtendtoilet (tandenpoetsen).

Multidisciplinaire werking

Een behandeling vanuit het Bobath concept vraagt een goede samenwerking van verschillende disciplines. Deze disciplines vormen samen een multidisciplinair team.

Volgende disciplines zijn aanwezig in het team: ergotherapeut; kinesitherapeut; artsen; verpleegkundige; logopedie; sociale werkster en familie (partner).

De behandeling vindt 24u per dag plaats en vraagt een optimale overleg tussen de verschillende disciplines.

Bobath- therapie en cerebral palsy

Basisconcept houdt in om in eerste instantie te steven naar het normaliseren van de tonus om een beter posturaal mechanisme uit te lokken. Het kind kan hierdoor het sensori- motorisch “normale” ervaren en meer harmonieuze en aangepaste bewegingspatronen leren kennen. Het herhalen van deze ervaring biedt het kind de mogelijkheid om een betere controle te ontwikkelen over de bewegingen en houding. Meer controle zorgt ervoor dat de mogelijkheid tot interactie met de omgeving bevordert wordt.

Bij elk onderdeel van de behandeling (inhiberen, stimuleren en faciliteren) is het belangrijk dat het kind actief betrokken is.

Er is een grote verscheidenheid bij kinderen met CP, zij hebben dan ook specifieke en individuele therapeutische noden. Als therapeut moet men de sensori- motorische mogelijkheden en beperkingen van het kind vaststellen. Ook de manier waarop het kind zijn houdingen en bewegingen organiseert is belangrijk bij het opstellen van een behandeling specifiek voor een bepaald kind, ook de kwaliteit van de houdingen en bewegingen.

Kinderen met een CP problematiek hebben nood aan psychomotorische ervaringen, deze zijn belangrijk voor hun algemene ontwikkeling. Kinderen met CP zullen moeten begeleid worden om psychomotorische ervaringen op te doen.

Het niet behandelen van de pathologie kan de gevolgen versterken, zoals het ontwikkelen van orthopedische misvormingen.

Het is van groot belang dat doelstellingen van de behandeling gekaderd zijn in de eigen leefwereld van het kind. Op elke leeftijd heeft men naast het werken aan de motoriek, de leidraad van het Bobath concept, doelstelling specifiek naar het kind toe. Bij een baby zal de manier van aankleden, verversen, voeden centraal staan. Bij de leeftijd van de kleuter klas is er aandacht voor de juiste zithouding in de klas, zoeken naar manier om zich aangepast te verplaatsen. De aandacht zal verschuiven naar activiteiten die belangrijk zijn voor her kind en zijn leeftijd.

Naast de individuele therapiesessies is het belangrijk de ouders te begeleiden naar een optimale aan pak van hun kind buiten de therapiesessies. Men zoekt samen met de ouders naar mogelijke aanpassingen om te spelen, aangepast aan de interesse van het kind.

Therapeuten gaan de ouders advies geven over de beste manier om hun kind te dragen, te positioneren, te helpen bewegen in activiteiten die dagelijks plaats vinden, zoals eten, speelgoed hanteren, etc.

Er is een intense samenwerking vereist tussen de verschillende personen rondom het kind om een optimale behandeling te bekomen.

Het kind wordt in mate van het mogelijke gestimuleerd om aan zoveel mogelijk activiteiten deel te nemen. Om zijn autonomie te ontwikkelen, zal het kind zijn mogelijkheden moeten gebruiken om actieve beheerder te zijn van wat rond hem gebeurt. Dit door het vermijden van de abnormale bewegingspatronen eigen aan de pathologie. Men zal echter compromissen nodig hebben om een juist evenwicht te hanteren tussen de correct uitvoering en functionaliteit.

Interventie die geleid worden door de ergotherapeut hebben als werkterrein de perceptie en de manipulatie, de activiteiten van het dagelijks leven (ADL- activiteiten), hulpmiddelen in verband met hun autonomie. Helpen/ adviseren de ouders bij een zoektocht naar aangepast speelgoed of andere aanpassingen om de kwaliteit te verbeteren van het leven van het kind.

Bronnen

Steyaert G.(2008),Evidence based plannen in de fysieke revalidatie: ontwikkelingsneurologische behandeling. Gent: Artevelde Hogeschool.

Rooms L.(2008),Evidence based plannen als behandelaar: De ontwikkelingsneurologische benadering van de NAH- patiënt (ppt). Gent: Artevelde Hogeschool.

Belgische Bobath vereniging(2007), Hersenverlamming en Bobath- therapie. www.bobath.be ,geraadpleegd op 14-05-2009.

Behandelingsmethoden; Sensorische integratietraining

Het is nodig een goede analyse te maken bij het vertonen van een houterige motoriek door een kind om er achter te komen waar in het proces van het bewegen het probleem schuilt. Meestal zijn er verschillende motorische problemen zoals, problemen met schrijven, een slecht evenwichtsgevoel (vaak vallen), een slappe mand (kwijlen, zeker bij inspanning). Daarnaast kunnen ook concentratieproblemen een rol spelen. Behalve tot leerproblemen kan dit ook op sociaal-emotioneel vlak tot problemen leiden, zoals faalangst, moeilijk gedrag en problemen in de omgang met leeftijdgenootjes.

Als we alleen op vaardigheidsniveau oefenen dan gaan we voorbij aan het probleem die aan de basis ligt. Aan de hand van een voorbeeld over het balvangen worden de problemen duidelijk gemaakt.

  • Het kind beweegt voortdurend tegen de zwaartekracht in. Om goed tegen de zwaartekracht in te kunnen bewegen heeft het kind een bepaalde basisspanning of spierspanning nodig. Is deze niet goed dan is het moeilijk om de juiste gewrichtsstabiliteit op te bouwen en te behouden.
  • Hierdoor ontstaan vaak weer problemen met de coördinatie, omdat de snelheid van bewegen en de timing gerelateerd zijn aan juiste informatie uit de gewrichten en spieren. Deze informatie heet propriocepsis.
  • Bij sommige kinderen zien we bij het balvangen een niet adequate reactie (bv. afweer) op het materiaal waar de bal van gemaakt is. Dit heeft te maken met een niet juiste verwerking van de tastprikkel.
  • Om goed te kunnen vangen is er ook een goede handfunctie nodig, een samenwerking van de linker en rechter hand, dus een goede coördinatie van twee zijden en een goede oog- handcoördinatie.
  • Verder moet de oogmotoriek zelf in orde zijn. Wanneer het kind niet goed kan fixeren en volgen met de ogen, komt het in de problemen met het gooien en vangen van de bal.
  • Wat we verder niet moeten vergeten; is dat het kind ook een goede bewegingsstrategie uit moet kunnen denken. Het kind moet bedenken hoe het het beste kan gaan staan en hoe het zijn handen moet houden bij het gooien en vangen van de bal. Dit heet motorplanning.
  • Wanneer het kind niet alert genoeg is, lukt het niet om op tijd de bal te vangen. Wanneer er sprake is van een te laag of te hoog alertheidsniveau reageert het kind niet adequaat. Hierdoor kan het kind geen onderscheid maken tussen belangrijke en onbelangrijke prikkels. Op deze manier kan het zijn opdracht niet goed uitvoeren en werkt dit demotiverend.

We hadden als voorbeeld ook het traplopen, klimmen, glijden, springen of fietsen kunnen nemen. Praktisch al deze punten komen dan weer aan bod. Het zal duidelijk zijn dat een goede integratie van sensomotorische prikkels belangrijk is voor een goed functioneren van het kind, zodat het meer plezier krijgt in bewegen en aansluiting vindt bij het spel met leeftijdgenootjes.

Sensomotorische training is dus het aanbieden van bewegingsopdrachten, het ervaren van gevoelskwaliteiten, het verkennen van materiaal en ruimte met als doel een veelheid van sensomotorische ervaring te krijgen, waardoor het kind zelfvertrouwen ontwikkelt, hierdoor meer initiatief durft te nemen en bovenal plezier krijgt in het bewegen en daardoor meer aansluiting bij leeftijdgenootjes vindt en op school beter presteert (gym, schrijven).

http://www.fysiodunant.nl/index.php?page=behandelvormen-2

Het spel

Het kind leert hoofdzakelijk door te spelen. Een van de eerste stappen in dit leerproces is het bewust worden van zichzelf. Wanneer het kind zichzelf bewust is, kan het gaan verkennen en over andere dingen leren in relatie tot zichzelf.

Een kind moet ook nog leren en begrijpen hoe de wereld rondom hem werkt. Door te spelen leert het de verschillen tussen vormen en materialen kennen. Dit leert het wanneer het begint dingen naar zijn mond te brengen. Het leert ook onderscheid te maken tussen maten, gewischten, kleuren, … hoe om te gaan met voorwerpen en te bepalen hoeveel inspanning het nodig heeft om het gewenste resultaat te bereiken. Door te spelen met voorwerpen leert het begrijpen waar de bovenkant, onderkant, zijkanten, binnen- en buitenkanten van het voorwerp zitten. Het leert afstand waar te nemen en te berekenen; hoe ver het zijn handen moet uitsteken om zijn speelgoed te pakken, de breedte en hoogte van de dingen en hun relatie ten opzichte van elkaar.

Als u naar een gezonde baby kijkt, zal u een ding opvallen: hij ligt nooit stil en maakt zelden geen geluid. Voor een kind met cerebrale parese is spelen net zo belangrijk. Het kind heeft echter veel hulp nodig door zijn moeilijkheden met bewegen, evenwicht bewaren, oog-handcoördinatie en dikwijls met nog daarbij horende gezichts- en gehoorstoornissen. Doordat het moeite heeft met luisteren, kijken naar wat het aan het doen is, voelen, vasthouden en manipuleren van voorwerpen, zal het langzaam vooruit gaan en zal het ontzettend veel begrip en begeleiding nodig hebben. Zijn concentratie is dikwijls gering en zijn geheugen vaak van korte duur. Als het niet geholpen en aangemoedigd wordt, kunnen zijn capaciteit niet tot ontwikkeling komen.

Een gezonde baby besteedt vele uren aan het kijken naar zijn handen, hij beweegt ze voor zijn gezicht, brengt ze bij elkaar en betast ze. Hij stopt ze in zijn mond voordat hij ze doelgericht kan gaan gebruiken. Het geit dat hij zo lang met zijn handen speelt is een aanwijzing voor de grote waarde die dit spel heeft boor de ontwikkeling. Voordat we het kind met een cerebrale parese speelgoed geven moeten we zorgen dat het zich bewust wordt van zijn handen waardoor voelen, pakken en loslaten mogelijk worden. Om het gebruik van de handen mogelijk te maken moet er een goed houding van het hoofd en de rompbalans zijn en in het bijzondere een goede controle van de schouders.

Het leren over zijn eigen gezicht en lichaam vormt een belangrijke schakel voor zijn latere spel. Een kind moet zich bewust worden van het voorwerp in zijn geheel voordat hij de verschillende onderdelen ervan kan begrijpen en ze in relatie tot elkaar kan zien. Dit is vaak erg moeilijk voor het kind met een cerebrale parese.

Spelen en leren zijn hier synoniem. Geef het kind zoveel mogelijk ervaringen, ook in voelen, ruiken, zien en luisteren en moedig het aan zichzelf uit te drukken door gebaren en als het mogelijk is door de spraak.

(Het spastische kind thuis, NR Finnie, 2de druk, Bohn Scheltema en Holkema)

Basisbeginselen van het grijpen

Het kind met een athetose heeft weinig moeilijkheden bij het reiken maar door zijn fluctuerende houdingstonus en onwillekeurige bewegingen, mits houvast, met het resultaat dat al zijn bewegingen onordelijk verlopen, daar zij slecht getimed en gericht zijn. Het zal eerst met een arm reiken, die in dit geval mogelijk zijwaarts gaat voor hij naar voren komt, waardoos oog-hand coördinatie en eventueel grijpen erg moeilijk worden.

Het spastische kind zal ten gevolge van zijn spasticiteit, beperkt zijn in zijn vermogen om te reiken. Iedere opwinding zal waarschijnlijk tot resultaat hebben dat het stijver wordt, waardoor zijn armen buigen en tegen zijn lichaam worden aangeduwd. Ook is het mogelijk dat het reikt, maar met stijf gestrekte armen die naar binnen gedraaid zijn in de schouders, en met een gebalde hand.Tastervaringen zijn voor alle kleine kinderen belangrijk, maar met name voor het kind met een cerebrale parese, dat een gebalde hand heeft, of een hand die zich open en sluit als het iets aanraakt. Bied het kind niet afzonderlijk verschillende sensorische evaringen aan, bv. door het van kleine vierkantjes en stukjes stof. Deze ervaringen moeten overdag worden opgedaan met alledaagse voorwerpen, zoals uw kleren, de verschillende materialen van stoelen, gordijnen, kleden, en andere dingen binnens- en buitenshuis; in feite sensorische ervaringen van alle dingen rondom hem en waarmee het overdag in aanraking komt.


Voor meer gevorderde vaardigheden zal het kind het vermogen moeten hebben om onafhankelijk van de pogingen van zijn arm te grijpen en het moet bewegingsdissociatie van de vingers hebben om bv. te wijzen met de wijsvinger, vingers onafhankelijk van elkaar te buigen en dit vermogen te kunnen toepassen.


Als gevolg van zijn algehele afwijkende patronen heeft het kind met een cerebrale parese vaak problemen om het manipuleren en de spraak te combineren. Daarom is het van belang dat we het stimuleren om te spreken, terwijl het zijn handen gebruikt. We moeten het niet alleen begrip voor de taal meegeven hetgeen zo belangrijk is voor het toekomstige spreken, maar we moeten het ook helpen om zijn gedachten te gaan ordenen waardoor zijn activiteiten maar betekenis krijgen.

(Het spastische kind thuis, NR Finnie, 2de druk, Bohn Scheltema en Holkema)

De ontwikkeling van de verschillende handgrepen

1. Grijpreflex : bij de geboorte.

2. De ulnaire greep: grijpen met pink en ringvinger. (ulnair= pinkzijde)

è à 5maanden

3. De digito- palmaire greep: grijpen met alle vingers en de handpalm, zonder duim.

èà 6 maanden

4. De radio- palmaire greep: grijpen met alle vingers en de duim (radius) in de handpalm (palmair)

( vb. een blokje vastnemen).

èà 6-7 maanden

5. De radio- digitale grepen: grijpen met de duim (radius) en één of meerdere vingers (digitales), zonder handpalm.

è à 7-8 maanden

5.1 De sleutelgreep: grijpen met de duim en de radiale zijde (zijkant van de vinger

aan de duimzijde) van de wijsvinger.

è à 7-8 maanden

5.2 De 3- vingertoppengreep: greep met de duim, wijsvinger en middelvinger.

è à 8 maanden

5.3 De inferieure pincetgreep: grijpen met oppositie van de duim en DIP* van de

wijsvinger.

è à 8-9 maanden

5.4 De superieure pincetgreep: grijpen met de nagel van de duim en wijsvinger.

è à 10 maanden

5.5 Oppositie duim- middelvinger: samenbrengen van de wijsvinger en duim.

è à 10-11 maanden

5.6 De briefomslaggreep: grijpen met volledige oppervlakte van de vingers en

volledige duimoppositie.

è à 12 maanden

5.7 De brede greep: grijpen met gespreide vingers en duim, een greep met alle

DIP’s gewrichten van de vingers en duim.

è à 24 maanden

5.8 De schaargreep: bij deze greep gebruikt men de duim en de middelvinger of de

middel en ringvinger samen. Afhankelijk van de grote van de openingen in de

schaar (Schneck & Battaglia, 1992). De vinger(s) en de duim plaatst men ten

hoogte van de DIP gewrichten in de schaaropeningen (Myers, 1992; Benbow,

1995). De wijsvinger kan onder de schaar geplaatst worden om meer stabiliteit te

verkrijgen bij het knippen(Schneck & Battaglia, 1992) .

è à 24 maanden

5.9 De haakgreep: flexie van alle vingers, zonder gebruik van de handpalm en

duim (vb. dragen van een tas).

è à 24 maanden

5.10 De dwarsgreep: Oppositie van de duim met de wijs- en middenvinger, fixatie

met de overige vingers. Een potlood vastnemen met een radio- palmaire greep en

de gestrekte wijsvinger ligt op de potlood.

è à 25 maanden

5.11 De latero- laterale greep: greep waarbij men een voorwerp tussen de wijs- en

middelvinger.

è à 3 jaar

5.12 De penseelgreep: greep waarbij men het einde van de penseel rust in het

handpalm en de as van het penceel vastgenomen wordt tussen de vingertoppen

(Schneck & Henderson, 1990; Schneck, 1991). Grijpen met de duim, wijs- en

middelvinger.

è à 3,5 jaar

5.13 De pen- potlood greep: greep waarbij het potlood geplaatst is tussen de duim

en wijsvinger, deze zijn in oppositie gesteld van elkaar. Het uiteinde van het

potlood rust in de opening die gecreëerd wordt door de duim en wijsvinger. Het

potlood rust juist achter de schrijfpunt op de radiale zijde (zijde van de vinger langs

de duimzijde) van de middelvinger (Benbow,2002).

è à 5 jaar

maandag 1 maart 2010

Opmerkingen van de ouders

Fixeren lees- en kleurboeken:
Een systeem waarbij men verschillende boekjes kan fixeren, een eenvoudig systeem dat niet veel tijd inneemt en veilig is. Om slaan van pagina’s moet mogelijk zijn.

Fixeren van kleurpotloden:
Bij het kleuren vliegen de kleurpotloden soms in het rond. Een systeem waarbij het potlood in zijn reikwijdte blijft.

Omdraaien van een pagina:
Momenteel zijn er frisco(ijs) stokjes vastgemaakt aan de bladzijden van een leesboek. Deze zijn niet wisselbaar naar een andere boek. Zoeken een systeem met de mogelijkheid dat het toepasbaar is op verschillende boeken.

Draagbaar naar buiten toe:
Vonden het interessant om een soort van draagtas te maken zodanig het matje kan gebruikt worden op familiefeesten, op restaurant,…

Fixeren van een soort memoriespel:
A. kan aan de hand van kaartjes dieren sorteren en herkennen. Het probleem is dat de kaartjes niet blijven liggen

Fixatie verschillend speelgoed
Elastische fixatie speeldoek
Fixeren van grof speelgoed eenvoudig
Fixatie stoffen babyboekje

Opdrachtstelling

De opdrachtstelling komt vanuit Artevelde Hogeschool om het reeds bestaande fixatiematje te verbeteren vanuit ontwerpers standpunt. Het matje fixeert speelgoed van kinderen met een multype handicap aan hun (roelstoel)tafel, zodat de kinderen zelfstandiger kunnen spelen.
Om het maximale uit het matje te halen is het een samenwerkingproject van 2 leerlingen; Sofie De Visscher, studente ergotherapie en Michèle Feys, studente industrieel productontwerp.
Hiernaast werken ook nog heel wat andere organisaties mee aan de ontwikkeling. In de eeste plaats is het uiteraard een samenwerkig tussen Artevelde Hogeschool en Hogeschool West-Vlaanderen. Hiernaast kunnen de prototypes uitgetest worden in een klasje in MPI 't Vurstjen. Om het uiteindelijke ontwerp dan te laten uitwerken kan er gerekend worden op de hulp van Albatros.